Tech & Rights

Het aftappen van journalisten als afschrikmiddel tegen de vrijheid van meningsuiting

Een recent schandaal in Litouwen waarbij de telefoons van 17 journalisten werden afgetapt werpt de vraag op of wetshandhavingsinstanties bij het nemen van beslissingen wel rekening houden met mensenrechtennormen.

by Human Rights Monitoring Institute

‘‘Door ten aanzien van de uitvoering van openbare functies en aangelegenheden van algemeen belang te zorgen voor transparantie en verantwoordingsplicht zijn journalisten van groot belang in een democratie’’, verklaarde de hoge commissaris van de VN voor de mensenrechten Navi Pillay tijdens een conferentie van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) op 3 en 4 juli in Wenen. Journalisten zijn juist vanwege de rol die zij vervullen in de samenleving vaak het slachtoffer van mensenrechtenschendingen.

Spijtig genoeg wordt de persvrijheid in veel OVSE-staten op tal van manieren ingeperkt, variërend van marteling van journalisten in gevangenissen in Wit-Rusland tot restrictieve regelgeving voor bloggers in Rusland.

Om de vrijheid van meningsuiting in te perken is het echter niet nodig om journalisten achter de tralies te zetten. De laatste tijd worden steeds vaker nieuwe technologieën ingezet om dit doel te bewerkstelligen. ‘‘Het aftappen van de telefoons van journalisten is een van de meest effectieve methoden om de vrijheid van meningsuiting aan banden te leggen’’, stelt Monroe Price, professor communicatiestudies aan de universiteit van Pennsylvania in zijn commentaar aan de Human Rights Monitoring Institute (HRMI).

Journalisten aftappen om de vrijheid van meningsuiting aan banden te leggen

In juni kwam tijdens een gerechtelijk vooronderzoek aan het licht dat de Litouwse geheime dienst 17 journalisten van de Baltic News Service (BNS) had afgetapt, onder toezicht van de openbaar aanklager en onder goedkeuring van de rechter. De aanleiding voor het aftappen was een verhaal dat afgelopen oktober door de BNS werd gepubliceerd en gaat over een geheim rapport van de Litouwse regerings over Rusland. Dit verhaal was de aanleiding van een langdurig getouwtrek tussen de journalisten en de autoriteiten, die erachter probeerden te komen wie deze informatie had gelekt. Deze gebeurtenissen werpen een aantal vragen op. Bijvoorbeeld: Wordt bij gerechtelijk onderzoek wel rekening gehouden met de speciale status van journalisten en hun bronnen? Maken wetshandhavinginstanties alleen in extreme gevallen gebruik van uitzonderlijke maatregelen? Oefenen rechtbanken effectieve procedurele controle uit en zorgen zij ervoor dat de normen op het gebied van mensenrechtenbescherming worden gerespecteerd? De reacties van de betrokkenen bij dit schandaal hebben tenminste gedeeltelijk antwoord gegeven op deze vragen.

De kenmerken van de journalistiek en de bescherming van journalistieke bronnen

De aanklager die het vooronderzoek leidt stelde dat ‘‘[...] er mensen werden geselecteerd die informatie konden ontvangen die van belang was voor de rechtszaak – in dit geval ging het om 17 personen die ofwel voor BNS werkten of daar banden mee hadden. [...] als er 17 aanklagers op de lijst hadden gestaan, hadden we 17 aanklagers afgetapt. Ik wil benadrukken dat het wel of niet overgaan tot afluisterpraktijken niets van doen heeft met het beroep dat iemand uitoefent.’’

Als we deze zaak bekijken vanuit het perspectief van de mensenrechtenbescherming doet het verschil in beroep er wel degelijk toe. In de zaak Goodwin tegen Verenigd Koninkrijk 18 jaar geleden bepaalde het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) dat ‘‘de bescherming van journalistieke bronnen een van de basisvoorwaarden is persvrijheid’’ en dat hier slechts in uitzonderlijke omstandigheden inbreuk op mag worden gemaakt. Zonder dergelijke bescherming kunnen bronnen worden afgeschrikt om zich in de pers te uiten over zaken van publiek belang. Als gevolg daarvan zou de pers niet in staat zijn haar cruciale functie te vervullen: het geven van accurate en betrouwbare informatie. Tegen die achtergrond valt het niet te ontkennen dat de journalistiek een cruciale rol speelt binnen de democratie. Telkens als overheden de persvrijheid proberen in te dammen, herinnert het EHRM landen eraan dat de bescherming van journalistieke bronnen de hoeksteen vormt van de persvrijheid (dat was bijvoorbeeld het geval in de zaak Sanoma Uitgevers BV tegen Nederland).

Litouwse rechters terughoudend bij het in overweging nemen van mensenrechtennormen

Vervelend genoeg wordt de argumentatie van het EHRM soms niet alleen door wetshandhavingfunctionarissen maar ook door Litouwse rechters, die verplicht zijn te handelen overeenkomstig de arresten van de rechters in Straatsburg. Toen zij werd gevraagd naar haar uitspraak, zei de rechter die had geoordeeld over het aftappen buiten werktijd dat ‘‘de wet geen uitzonderingen bevat om dergelijke maatregelen tegen journalisten te verbieden. Gerechtelijke stappen buiten werktijd zijn niet bijzonder gecompliceerd en vergen geen speciale vaardigheden of voorbereiding.’’

Formeel gezien heeft de rechter gelijk: het wetboek van strafrecht bevat geen precieze instructies om te bepalen welke personen mogen worden afgeluisterd en onder welke specifieke omstandigheden (de enige uitzondering hierop is het verbod op het aftappen van gesprekken tussen een verdachte en zijn of haar advocaat).

Enerzijds kan dit gezien worden als een tekortkoming in de wet: die alleen voorziet in een zeer beperkte bescherming van journalistieke bronnen – het staat journalisten simpelweg toe om hun bronnen niet te hoeven onthullen als zij bewijsmateriaal moeten aanleveren. Tegelijkertijd krijgen journalisten geen extra bescherming als gerechtelijke stappen worden ondernomen om die bronnen toch te achterhalen, bijvoorbeeld het in beslag nemen van documenten of tegoeden, invallen op redacties of het aftappen van communicatie door geheime diensten. Dit is een tekortkoming in de wet die kan en moet worden weggewerkt.

Anderzijds is het feit dat de wet niet alomvattend is een slap excuus: met rechtsregels kunnen niet alle denkbare situaties worden gereguleerd en dat is precies waarom rechters de bewegingsvrijheid genieten om tot oordelen te komen op basis van alle omstandigheden – zij dienen hierbij wel rekening te houden met de internationale mensenrechtennormen die zijn bepaald door het EHRM.

De visie van de rechter dat het nemen van het besluit tot buitengewone maatregelen zoals aftappen geen gecompliceerde zaak is, is gevaarlijk. Als er wordt overwogen om fundamentele mensenrechten in te perken om de openbare veiligheid te waarborgen, is geen enkel besluit eenvoudig en mogen maatregelen niet blindelings worden genomen simpelweg omdat het wetboek van strafrecht dit niet expliciet verbiedt. Wat wel of juist niet in een wetsartikel geschreven staat kan niet de enige overweging van rechters zijn als zij de verantwoordelijk dragen om ervoor te zorgen dat de staat zijn macht niet misbruikt tegen het individu of de samenleving als geheel.

Dit artikel – gepubliceerd op het nieuwsportaal Delfi.lt – is geschreven door Karolis Liutkevičius, juridisch medewerker bij het Human Rights Monitoring Institute.