Tech & Rights

Onterechte (voorlopige) hechtenis in Nederland

Het aantal mensen dat een schadevergoeding krijgt omdat ze onterecht in de gevangenis zitten neemt jaarlijks toe. Nederlandse rechters laten een verdachte te snel in voorarrest nemen.

by PILP
Photo: mandykoh - Flickr/CC content

In Nederland neemt het aantal onterecht gedetineerden nog steeds toe. Vorig jaar werd aan 6.112 personen schadevergoeding uitgekeerd wegens onterechte hechtenis. Nederland keerde in totaal 28,8 miljoen euro aan schadevergoedingen uit. Tien jaar eerder werd aan slechts 1.874 personen een schadevergoeding uitgekeerd wegens onterechte hechtenis. Ex-gedetineerden hebben recht op schadevergoeding wanneer ze worden vrijgesproken of als ze onterecht in voorlopige hechtenis zijn gehouden.

Volgens de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten heeft de stijging te maken met het feit dat de Nederlandse rechters een verdachte te snel in voorarrest laten nemen. Van alle gevangenen in Nederland zit bijna 50 procent in voorlopige hechtenis. Zij zitten dan vast zonder officiële veroordeling. Nederland is al sinds 2003 koploper in Europa in het opleggen van voorlopige hechtenis.

Het EVRM en EHRM

De artikelen 5 en 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) voorzien respectievelijk in het recht van een ieder in vrijheid en veiligheid te leven en, indien vervolging wordt ingesteld, een ieder het recht heeft op een eerlijk proces en onschuldig gehouden wordt totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan. Artikel 5, eerste lid, onder c, van het EVRM bepaalt dat niemand zijn vrijheid mag worden ontnomen, behalve “indien hij op rechtmatige wijze is gearresteerd of gedetineerd teneinde voor de bevoegde rechterlijke instantie te worden geleid, wanneer er een redelijke verdenking bestaat, dat hij een strafbaar feit heeft begaan of indien het redelijkerwijs noodzakelijk is hem te beletten een strafbaar feit te begaan of te ontvluchten nadat hij dit heeft begaan”. Beide rechten voorzien in het principe dat een persoon zijn proces zoveel mogelijk in vrijheid dient te kunnen afwachten.

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft bovenstaande rechten meermaals onderstreept in zijn jurisprudentie. Zo heeft het EHRM vastgesteld dat de redelijke verdenking als genoemd in artikel 5, eerste lid, onder c, van het EVRM bestaat indien uit de feiten of informatie door een gemiddelde rechtsgenoot valt af te leiden dat de verdachte het strafbare feit heeft begaan (zie: EHRM, O’Hara v. Verenigd Koninkrijk [2001], §34). Verder heeft het gronden vastgesteld waarop mag worden bepaald dat een verdachte zijn proces niet in vrijheid kan afwachten (zie: EHRM, Smirnova v. Rusland [2003], §59 en EHRM, Piruzyan v. Armenië [2012], §94). Nogmaals: gronden gericht op het recht dat een persoon zijn proces zoveel mogelijk in vrijheid dient te kunnen afwachten.

De Europese Unie

Naast de Raad van Europa, heeft ook de Raad van de Europese Unie aangezet tot richtsnoeren die het opleggen en de duur van voorlopige hechtenis beperken. In zijn resolutie van 30 november 2009 (2009/C 295/01) benoemt de Raad van de Europese Unie dat de duur van de voorlopige hechtenis sterk verschilt per lidstaat en stelt dat dit niet enkel schadelijk is voor de individu, maar ook voor de justitiële samenwerking tussen lidstaten en de waarden waar de Europese Unie voor staat. In het Groenboek dat naar aanleiding van deze resolutie door de Europese Commissie werd uitgebracht op 14 juni 2011, wordt nogmaals benadrukt dat de voorlopige hechtenis een ultimum remedium is waarvan de duur zoveel mogelijk beperkt dient te worden.

Nederland: een omgekeerde tendens

Bovenstaande uiteenzetting van ontwikkelingen omtrent voorlopige hechtenis binnen de Raad van Europa en de Europese Unie tonen aan dat Nederland niet enkel achterloopt op deze trend, maar daar rechtstreeks tegen in loopt. De eerdergenoemde cijfers wijzen op een ongewenste ontwikkeling. Deze ontwikkeling komt voort uit een politiek klimaat dat aandringt op strenger straffen en ruimere mogelijkheden tot het opleggen van voorlopige hechtenis. Zo schreef toenmalig Minister van Justitie Hirsch Ballin in een brief van 29 januari 2010 aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat bepaalde strafbare feiten vragen om een directe justitiële reactie. Hij stelde het instrument van snelrecht of supersnelrecht voor, en de toevoeging van dergelijke zaken als grond van voorlopige hechtenis in artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Op 20 mei 2011 is een wetsvoorstel ingediend door minister Opstelten en staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie, dat ziet op een dergelijke uitbreiding van de gronden van artikel 67a Sv. 1 januari 2015 is deze wijziging van de wet in werking getreden.

Deze ontwikkelingen sturen aan op versteviging van de Nederlandse koppositie in het opleggen van een voorlopige hechtenis in Europa. De duidelijke signalen vanuit Europa ten spijt, voert Nederland op nationaal niveau een beleid dat niet strookt met de ontwikkeling van het principe dat een persoon zijn proces zoveel mogelijk in vrijheid dient te kunnen afwachten. Een ongewenste tendens in het kader van artikel 5 en 6 EVRM.

Bijdrage van: Bram van Lieshout