De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 10
mei 2017 prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van
Justitie in Luxemburg over de Europese Gezinsherenigingsrichtlijn. De
Afdeling bestuursrechtspraak wil onder meer weten of deze richtlijn
toestaat dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een
verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf weigert als een vreemdeling
het inburgeringsexamen niet heeft behaald.
De Afdeling bestuursrechtspraak stelt de vragen in twee zaken die door
een Congolese en Chinese vreemdeling zijn aangespannen. De twee
vreemdelingen waren in het bezit van een tijdelijke verblijfsvergunning
voor verblijf als familie- of gezinslid. Na een verblijf van meer dan
vijf jaar in Nederland op basis van deze tijdelijke verblijfsvergunning,
hebben zij een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning voor
voortgezet verblijf. De staatssecretaris heeft deze
verblijfsvergunningen niet verleend, omdat de vreemdelingen het
inburgeringsexamen niet hebben behaald. Hij baseert zich daarbij op het
Nederlandse Vreemdelingenbesluit 2000.
Prejudiciële vragen
De Afdeling bestuursrechtspraak wil van het Hof van Justitie weten of de regeling in het Nederlandse Vreemdelingenbesluit 2000, waarbij de aanvraag moet worden afgewezen als het inburgeringsexamen niet is behaald, in overeenstemming is met de Europese Gezinsherenigingsrichtlijn. In de Gezinsherenigingsrichtlijn staat dat een vreemdeling die is toegelaten in het kader van gezinshereniging na een verblijf van meer dan vijf jaar, recht heeft op een 'autonome verblijfstitel', zoals een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf. De richtlijn bepaalt verder dat de voorwaarden over de verlening van de autonome verblijfstitel in nationaal recht worden vastgesteld, maar de richtlijn geeft niet aan wat deze voorwaarden zijn. De Afdeling bestuursrechtspraak wil van het Hof van Justitie weten of deze voorwaarden uit integratievoorwaarden mogen bestaan, zoals het halen van een inburgeringsexamen.